Het wordt niet eens genoemd in bovenstaande waslijst, maar abortuspromotie maakt wel degelijk deel uit van de 8 maart-beginselen.
8 maart-beginselen: niet alleen pedofilie, maar óók abortus
De zogenaamde 8 maart-beginselen (8 March Principles), vorig jaar gepresenteerd in de context van de Verenigde Naties, hebben internationaal grote opschudding veroorzaakt. Dat komt doordat ze de aanzet geven tot legalisatie van seksuele contacten met minderjarigen. De ophef is terecht, maar daardoor sneeuwt onder dat het document naast pedofilie ook abortus in mensenrechtenverdragen aanvaardbaarder probeert te maken. Zelfs veel sterker.
‘Consensuele seksuele activiteit’
Is het document nog enigszins voorzichtig bij het promoten van pedofilie door enerzijds te benadrukken dat jongeren soms best in staat zijn tot “consensuele seksualiteit” (dus daarmee kunnen instemmen), anderzijds veroordeelt het met zoveel woorden “seksueel kindermisbruik” (terwijl het tegelijk de vervolging daarvan ondermijnt). Kort gezegd, roept het op tot het decriminaliseren van alle ‘consensuele seksuele activiteit’, of het nu gaat om seksueel contact tussen mensen van hetzelfde geslacht, buitenechtelijke escapades of prostitutie.
Geen enkele terughoudendheid omtrent abortus
Als het gaat om abortus laat het document echter alle terughoudendheid varen. Ongeboren kinderen moeten domweg kunnen worden gedood. Daar maken de 8 maart-beginselen zich zonder omwegen hard voor. Het document stelt: "Het strafrecht mag abortus niet verbieden. Abortus moet volledig uit het strafrecht worden gehaald, ook voor het hebben van, helpen bij, of verstrekken van een abortus, of abortus-gerelateerde medicatie of diensten, of het verstrekken van wetenschappelijk onderbouwde abortus-gerelateerde informatie."
Niet bindend, maar…
De vraag is nu hoe invloedrijk dit document (dat ook lhbt en genderideologische promotie bevat) kan zijn, als het gaat om het doordrukken vanaf globalistisch niveau van zowel pedofilie als abortus. C-Fam, het Amerikaanse ‘Centrum voor Gezin- en Mensenrechten’, heeft dit geëvalueerd. Op zichzelf heeft het document geen juridisch gewicht, schrijft onderzoekster Rebecca Oas, “omdat het een verzameling aanbevelingen is die gepubliceerd is door een ngo zonder de macht om het af te dwingen. De goedkeuring door een verzameling prominente juristen geeft het document echter een zekere geloofwaardigheid, en de lancering op hoog niveau met meerdere VN-organisaties maakt het ook prominenter.”
Yogyakarta-beginslen
Dit type niet-bindende documenten kunnen echter achteraf blijken toch zeer werkzaam te zijn geweest, doordat ze gaan figureren in andere, meer gewichtige beleidsdocumenten en daarin als referentie fungeren. Er is zelfs een naam voor deze strategie: ngo-isme. Oas roept als voorbeeld de genderideologische Yogyakarta-beginselen (2006) in herinnering die formeel heten: ‘Yogyakarta-beginselen voor de toepassing van Mensenrechten met betrekking tot Seksuele Oriëntatie en Genderidentiteit’, terwijl toen nog maar weinig mensen ooit van de term ‘gender’ gehoord hadden.
Yogyakarta-beginselen
Net als de 8 maart-beginselen, benadrukt Oas, "werden die van Yogyakarta ontwikkeld tijdens een bijeenkomst van het ICJ en andere ngo's en in 2006 gelanceerd tijdens de VN-Mensenrechtenraad. De Yogyakarta-beginselen pleitten ervoor om kwesties van seksuele geaardheid en genderidentiteit op te nemen in alle mensenrechtennormen.” En zo geschiedde dus, over de hoofden van burgers heen. Oas: “Hoewel de Yogyakarta-beginselen nooit zijn aangenomen door een internationale consensus (en rapporten waarin ze werden genoemd zeer omstreden waren toen ze werden gepresenteerd aan de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN), werden ze wél genoemd in rapporten van andere VN-organisaties, waaronder het OHCHR.”
Wereldwijde genderideologische chaos
Met als gevolg dat de genderideologie zich in korte tijd in de westerse wereld kon verspreiden, burgers zich nu overal ter wereld geplaatst zien tegenover woke-toestanden, mensen met nieuwe voornaamwoorden willen worden aangeduid, terwijl tal van jongeren via sociale besmetting in geslachtelijke verwarring raken en tot soms onomkeerbare behandelingen en ingrepen worden gebracht. Het opmaken van de balans van de internationale chaos en de totale schade die de genderideologie heeft aangericht, moet nog beginnen.
Landen moeten alert zijn
De Yogyakarta-beginselen kunnen dus een idee geven hoe verraderlijk dergelijke documenten werken. Rebecca Oas waarschuwt dan ook dat landen die zich binnen de Verenigde Naties zouden willen verzetten tegen de opname van genderideologie, pedofilie en abortus in internationale mensenrechtenwetgeving op hun tellen moeten passen. Zeker zal immers geprobeerd worden, bijvoorbeeld in de Algemene Vergadering of de VN-Mensenrechtenraad, om de 8 maart-beginselen in andere, meer gewichtige en bindende documenten op te nemen en aan te halen.
Gemeenschappelijke zaak
Wat abortus betreft, daarvan is al bekend dat keer op keer geprobeerd wordt dit als een mensenrecht voor te stellen hoewel “dat geen internationaal mensenrecht is en ook nooit geweest is”. Waakzaamheid is dus geboden, besluit Oas. En het aanvechten, telkens weer, wanneer er geprobeerd zal worden op basis van deze 8 maart-beginselen “kwalijke nieuwe normen in de internationale mensenrechtenwetgeving” te creëren. Uiteindelijk liggen, moreel gesproken, het misbruiken van kinderen of hen doden niet ver uiteen. Wat dat betreft hebben tegenstanders van kindermisbruik en abortus een gemeenschappelijke zaak.
Laatst bijgewerkt: 23 februari 2024 14:37